Leden

Zoals vermeld, bedraagt het maximum aantal leden 54. Bij de oprichting waren evenveel mannen als vrouwelijke stoelbezitters, maar dit evenwicht is door vererving en koop/schenking van de stoelen verloren gegaan. Elk lid bezat een stoel, en werd ingeschreven in het stoelenboek, een benaming die nog steeds voor het register gebruikt wordt.

In het begin kwamen de leden uit Haarlem of directe omgeving maar door vererving zijn bezitters van de stoelen nu zelfs buiten de landsgrenzen te vinden. Het gilde heeft ook na de reformatie zijn katholieke signatuur behouden. Nog steeds geldt de bepaling dat men rooms-katholiek moet zijn om een plaats in het gilde te mogen innemen.

Men kon lid worden door een stoel te erven, geschonken door een stoelbezitter of door koop via het bestuur. Voor het verboeken van de stoel moest een bedrag betaald worden, dat oorspronkelijk voor het instand houden en verlichten van het gildealtaar bestemd was maar na de reformatie in de gildekas werd gestort. Stoelen van leden die nalatig waren met betalen, konden door het bestuur worden onteigend, ‘genaast’ om aan een ander geschonken of te koop worden aangeboden.

Leden konden uit alle lagen van de maatschappij komen al moest men wel gegoed zijn om zijn verplichtingen te kunnen vervullen. Onder de leden bevonden zich ook geestelijken, hoewel hun aantal na de reformatie afnam. Ook enige Begijnen zijn lid geweest, evenals enkele Klopjes, een kloostergemeenschap te Haarlem van vrouwen die zich voor behoud van het katholieke geloof inzetten. Zij werden ook wel de maagden in de Hoek genoemd, naar de schuilkerk van Sint Bernardus in de De Hoek.